Jezus opent deuren

Toen we na een lange dag vliegen terugkwamen bij de bus zat er een (Nederlandstalige!) flyer tegen het raam geplakt. 'Jezus opent deuren!' stond er op. Dat deed me -via een kleine omweg- denken aan het boek dat ik momenteel aan het lezen ben.

Dit is getiteld 'Een kleine geschiedenis van bijna alles' en is geschreven door Bill Bryson. Het gaat in eerste instantie over het ontstaan van het heelal en de aarde. Er worden duizelingwekkende jaartallen en afstanden genoemd die het voorstellingsvermogen te boven gaan. Al lezend word je omhoog getrokken en kijk je vanuit de oneindige lege kosmos neer op een eenzame planeet, waar een bedrijvige mierenkolonie er het beste van probeert te maken ten behoeve van een doel dat niemand kent. Ik heb het ook wel eens wanneer mijn grote teen door mijn sok heen steekt, of tijdens een controle bij de zelfscankassa: momenten dat de zinloosheid van dit alles zich plotseling zonneklaar aan me openbaart, die eindeloze aaneenschakeling van welletjes, weetjes en zuchtklusjes die het leven voor moet stellen. De miezerigheid van mijn eigen bestaan dat dwars door de vakkundig opgebouwde muur van zelfvertrouwen heen breekt, waarna ik mijn ego op moet rapen en mijzelf weer voor moet liegen dat mijn leven wél betekenis heeft. 

Maar goed. Gelukkig ben ik in de regel behoorlijk in mijn nopjes, en zolang ik op slippers loop in landen waar ze geen zelfscanners hebben hoef ik alleen dat boek links te laten liggen om te voorkomen dat ik struikel over mijn eigen onbeduidendheid. Ik weet zeker dat ik niet de enige ben die dit soort oplossingen moet bedenken, want de geschiedenis van de mensheid staat vol met mogelijkheden om je te kunnen verzoenen met de trivialiteit van het leven. En daarom moest ik aan mijn boek denken bij het lezen van die flyer: de meest gebruikte van die oplossingen is namelijk religie. Het geloof in een bestemming, een plan, een hoger doel om je aan vast te grijpen tijdens momenten van onzekerheid.  Met uitzondering van Nederland, waar de zondagsmis lijkt te zijn vervangen door een rondje fietsen met appeltaart en koffie op een terrasje in de zon, is het geloof behoorlijk alomtegenwoordig in de landen waar we recentelijk zijn geweest. 

Met name in Iran uiteraard, waar de liefde voor uranium en Allah vredig naast elkaar bestaan. De islam heeft zich op het wereldtoneel de afgelopen decennia tamelijk ongezellig geprofileerd, met Iran als koploper op het gebied van dogmatische geloofsbelijdenis. De christelijke kerk heeft natuurlijk ook geen fraaie geschiedenis, met een hoeveelheid misdaden tegen de menselijkheid dat net zo duizelingwekkend veel lijkt te zijn als het aantal sterren in het Melkwegstelsel*, maar er is een duidelijk verschil. Dit openbaarde zich toen we Armenië inreden, wat bekend staat om zijn kerken. Deze zijn zonder uitzondering donker en bedompt. Er is vaak een klein altaar, wat kaarsen en een aantal beschadigde fresco's. Wellicht is het passend om gezien het veroorzaakte leed in de afgelopen twee decennia een enigszins ingetogen sfeer neer te zetten, maar het staat in sterk contrast met de moskeeën in Iran: deze zijn licht, kleurrijk, bijna frivool. In Europa zouden ze dienst doen als trouwlocaties, met aan het einde van de avond een vuurwerkshow uit de minaretten. Helaas gebruiken ze moskeeën daar regelmatig voor minder feestelijke aangelegenheden, maar de kans dat het vroeg of laat in een soort vuurwerkshow eindigt blijft groot. 

Desondanks zijn de overeenkomsten groter dan de tegenstellingen, want voor beide geloven geldt dat aanhangers ervan overtuigd zijn dat ze na de dood terecht komen in een plaats die beter zal zijn dan het aardse bestaan. Ontdaan van ziekte en dood, tussen bloemen en regenbogen, met vredelievende mensen, en ruimschoots voorzien van gewillige maagden en alcohol zonder katers. Dit alles krijg je niet voor niets; je moet offers brengen in het ondermaatse om het paradijs in te mogen. Een gematigd bestaan waarbij je dankbaarheid toont en berouw voor je zonden, geen varkensvlees eet, en je in sommige gevallen laat ontdoen van je voorhuid - om maar wat voorbeelden te noemen. Nu ben ik doorgaans dankbaar voor van alles en hecht ik niet bijzonder aan varkensvlees, noch mijn voorhuid, maar het vergt te veel zelfbeheersing om mijn leven te wijden aan een hypothetische situatie. 

Het doet me denken aan de marshmallow-test, een klassiek geworden onderzoek van Stanford University. Kleuters krijgen daarbij een marshmallow aangeboden, en wanneer zij wachten met eten tot de onderzoeker terug komt, krijgen ze er er nog één. De kinderen die deze zelfbeheersing op konden brengen bleken het later in het leven beter te doen dan degenen die direct aanvielen. Het onderzoek zou het bewijs vormen voor een verwantschap tussen succes en uitgesteld verlangen. Het zou dus kunnen betekenen dat aanhangers van een religie uiteindelijk die tweede marshmallow gaan krijgen. Maar als die onderzoeker na de dood niet terugkomt zou ik me knap belazerd voelen. Dus uit angst voor die teleurstelling -en uit gemakzucht- blijf ik dus tot mijn dood onsuccesvol spek eten, maar uiteindelijk was ik toch liever gelovige geweest. Als God liefde is, en je bij groot verdriet, onomkeerbaar leed of zelfs een gat in je sok terug kunt vallen op een almachtige bedoeling in plaats van het lot, geeft dat ongetwijfeld veel steun.  

Enfin, wij kwamen bij de bus, vonden de flyer en liepen snel een rondje om te kijken of alles in orde was, en dat was het. Jezus mag dan deuren openen, maar in dit geval had hij de onze overgeslagen. Dus die avond voor het slapen gaan toch maar een dankwoord aan Hem gericht, gewoon ter geruststelling. Want niets is zeker in het leven: daar geloof ik dan weer wél in. 

 

*100 miljard. Toegegeven: de vergelijking is overdreven. Maar het bevestigt wel dat de ruimte duizelingwekkend groot is.