Een beter leven

Wanneer we aankomen bij het tankstation spring ik uit de bus en loop tussen rijen ronkende vrachtwagens door naar de pompbediende. Ik vraag in mijn beste Farsi of hij ons wil helpen om diesel te tanken. Als toeristen zijn wij niet in bezit van een kaart die dit mogelijk maakt: alleen vrachtwagenchauffeurs hebben deze, en de rest van de auto’s rijdt zonder uitzondering op benzine - particulier diesel rijden is verboden. De vrachtwagenchauffeurs zijn gehouden aan een maandelijks quotum en daardoor niet erg happig op het uitlenen van hun kaart, dus we moeten de liters bij elkaar sprokkelen. Hierdoor staan we minimaal iedere 200 kilometer bij een tankstation te bedelen om de goedkoopste maar tevens slechtste diesel ter wereld. De octaangehaltes zijn laag waardoor alle vrachtwagens enorme wolken zwarte rook uitbraken. 

Dit is de betreffende man aan te zien. Zijn kleding is zwart en zijn schoenen doorweekt van de gemorste diesel, waar we beiden enkeldiep in staan. Hij kijkt me met een levenloze blik en afhangende schouders aan. Het is hem moeilijk kwalijk te nemen. Pompbediende in Iran is waarschijnlijk het meest ongezonde beroep ter wereld, op de voet gevolgd door mijnwerker in Bolivia en mentor van 1e jaars VMBO’ers in de Schilderswijk. Wanneer hij ziet dat we uit Nederland komen leeft hij op: ‘Ah! Kauntrie of falouwers!’. Dát is de zin die we hier het meest horen wanneer we ons geboorteland duidelijk maken. We hebben nog niemand ontmoet die daadwerkelijk in Nederland is geweest, maar er is in Iran waarschijnlijk slechts één aardrijkskundeboek waar alle scholen gebruik van maken. Ergens daarin wordt vermeld ‘Nederland: land van bloemen’. 

Het is het beeld dat we graag verkopen van ons land: velden vol kleurrijke fleurigheid, slechts onderbroken door tijdloos ouderwetse molens en een in blauwe overall gestoken boer op klompen, een blokje bevlagde kaas in de hand. Dat die velden doorgaans kassen zijn, de antieke molens datacentra, de noeste boeren grotendeels zijn vervangen door drugsmaffia en massale dierlijke genocide, en de resterende ruimte wordt opgeslokt door managers en technocraten die de laatste onvolkomenheden in de maatschappij aan het asfalteren zijn, dat zie je op die ansichtkaarten niet terug. Zo zie je maar, je kunt prima meer XTC dan tulpen exporteren zonder imagoschade. Je moet het gewoon goed weten te verbloemen. 

Iran is wat dat betreft iets minder geraffineerd. De beeldvorming in het buitenland draait vooral om sancties en kernwapens, en de situatie van de meeste Iraniërs is weliswaar authentiek, maar niet te benijden. De economische situatie is uitermate slecht, en de overheid ontneemt hen iedere kans op een leven in vrijheid. De pijn is invoelbaar wanneer ze door de taalbarrière heen proberen te vertellen dat ze gevangenen zijn van hun eigen land. Het zijn mensen die van hun ouders hebben gehoord hoe het was, of zelf nog weten hoe het is geweest vóór 1979, toen je hand in hand met je geliefde over straat kon, vrouwen ongesluierd carrière konden maken, er mocht worden gedanst en gezwommen, je naar het buitenland mocht, en vrij was om te doen, zeggen en kopen wat je wilde zonder het risico op lijf- of doodstraf. Er is iets puberaals in de manier waarop vrouwen hun hoofddoek achterop hun hoofd leggen, mannen stiekem marihuana uit hun zak halen, en ze een spiedende blik om zich heen werpen wanneer ze het regime bekritiseren of vertellen dat ze Eminem luisteren. Als kinderen van strenge ouders zoeken ze naar de grenzen, soms letterlijk, op zoek naar het licht van de kermis van de moderne tijd, met Nederland als stralend middelpunt. 

En het is geen klatergoud. Nederland zit vol met eigengereide betweters die hun mond vol hebben over onrecht, hun beklag doen over autoriteiten, en protesteren tegen maatregelen die de individuele vrijheid zouden beperken. Maar vanuit Iraans perspectief bekeken leven wij in het paradijs. Natuurlijk, alles kan beter, er worden mensen benadeeld, en persoonlijk leed is er overal, maar wanneer een land het zich kan permitteren zich druk te maken over de oude Nokia van een minister-president, dan heb je de wind behoorlijk in de zeilen. Stikstof, woningnood, personeelstekort: het zijn champagneproblemen wanneer je in een land leeft waar onderdrukking en schending van mensenrechten de dagelijkse realiteit zijn. We zouden elkaar, daar tussen de bloemen en kaas, dagelijks in de arm moeten knijpen en ons af moeten vragen waarom juist wij de gelukkigen zijn die in omstandigheden mogen leven waar een groot deel van de wereld van droomt.

Afgunst is de Iraniërs in ieder geval vreemd, de gastvrijheid is onwaarschijnlijk groot. Dit land is net zo rauw als het liefdevol is, waar er water tekort is stroomt het over van de vriendelijkheid en bescheidenheid. Er zijn geen bijbedoelingen, het is niet opdringerig, ze zijn niet uit op eigen gewin: de mate van onbaatzuchtigheid maakt me wantrouwend en beschaamd. Want zeker wij, bevoordeelde, vrije levensgenieters, verdienen het niet om door hen als koningen te worden onthaald. Tegenprestaties worden ondanks herhaaldelijk aandringen van onze kant weggewuifd, we krijgen talloze zaken gratis waar iedere Iraniër gewoon voor moet betalen.

Maar bij uitzondering is onze pompbediende dat niet van plan. Ik zie hem naar mij kijken terwijl hij een stukje verderop fluisterend met een chauffeur praat. Daarna loopt hij op mij af. Ik mag tanken van hem, maar wel tegen het tienvoudige van de gebruikelijke prijs. Hij kijkt er ongemakkelijk bij. Ik protesteer natuurlijk, mijn Hollandse natuur indachtig, maar word me al snel bewust van mijn beroerde onderhandelingspositie en laat mijn VOC-mentaliteit voor wat het is. Het volgende tankstation is te ver weg, en het is deze man niet kwalijk te nemen dat hij het maximale uit de situatie probeert te halen. Grootmoedig zet ik mij over mijn calvinistische kleinzerigheid heen, en betaal 2 Euro en 50 cent voor een volle tank. Het is te veel, maar het neemt desondanks iets van het machteloze gevoel weg dat dit land je geeft. Onze marginale bijdrage aan een beter leven.