De nomaden

We hebben onze focus verlegd. Vruchteloos hebben we de afgelopen elf maanden gezocht naar bijzondere diersoorten. We hoopten op een nukkige eland in Scandinavië, een donzige beer in Roemenië of een kirrende dolfijn in de Middellandse Zee, waar we toch een half jaar omheen hebben gezworven, maar neen. We hebben ons tevreden moeten stellen met wat herten, vossen, een paarse kwal en een dode wasbeer. Daarom richten we ons vanaf heden op bijzondere mensen, want de homo sapiens is doorgaans een wat minder schichtig dier dat bovendien overal te vinden is. Niet geheel gespeend van ambitie gaan we op zoek naar de Bakthiari nomaden. 

Zij leven in het Zagros gebergte, een 1500 kilometer lange keten dat zich uitstrekt van Turkije tot de Perzische Golf. Een onherbergzaam stuk Iran, en het thuisland van de grootste aantal nomaden ter wereld, waarvan de bekendste en kleurrijkste groep de Bakthiaris zijn. Iedere lente trekken zij met hun schapen en geiten van lager gelegen gebieden naar het hogere deel van de bergen, waar het gras groener is. Deze tocht heet de ‘kuch’, en in het najaar volgen zij dezelfde eeuwenoude paden terug naar het zuidelijke deel. Wanneer en waar deze trektochten precies plaatsvinden is onbekend, maar we besluiten het er op te wagen en gaan zuidwestelijk vanaf Isfahan de bergen in. 

Een brede weg leidt ons uit de droogte de hoogvlaktes in. Tussen overbeladen pick-ups rijden we in de derde versnelling omhoog. We redden net aan 30 kilometer per uur, wat ons ruim de kans geeft om het landschap in ons op te nemen. Vruchtbare, groene valleien met kronkelende rivieren, daaromheen brokkelende rotswanden van roodbruin gesteente met daarboven een wolkeloze hemel. De wegen worden smaller en de lucht koeler, tot we bij een meertje aankomen in een decor van besneeuwde bergen en akkers vol golvend graan. Mannen op brommers hebben een lange schep overdwars op hun bagagedrager en dragen wijde, zwarte broeken met een brede riem. We rijden door een ondiep riviertje richting het water, waar we worden uitgenodigd door een boer voor thee. In de luwte van een boom zitten we op de grond rond een vuurtje en proberen de taalbarrière te slechten via Google Translate. 

We slapen naast zijn akker en rijden de volgende ochtend verder omhoog. Waar we niet verder kunnen pakken we water, rugzakken en een sportieve hoofddoek en gaan te voet verder. We hebben ondertussen begrepen dat de nomaden die we zo graag willen zien écht niet eenvoudig te vinden zijn, en hebben de moed alweer opgegeven. Jamie is doorgaans tevreden met kevertjes, mieren of een manke sprinkhaan, en die vinden we altijd wel. We lopen omhoog langs een klaterend riviertje, er is niemand hier behalve vrolijk fluitende vogeltjes die dansend om ons heen vliegen. Na een steil stuk komen we boven op een grasvlakte, waar een groen tentje staat. Er staat een kraal van kippengaas en boomtakken omheen, en er brandt een vuurtje naast. Er staan twee ezels, met een touw vastgehouden door een zittende man op een steen. Hij draagt zwarte, vuile kleding en heeft een doek om zijn hoofd gedraaid als een tulband. Daaronder een donker, gegroefd gelaat en een donkere baard. Naast hem staat een vrouw met een grote dopneus en vragende ogen. Een paar lokken oranje haar komen onder haar voddige hoofddoek vandaan. Even voelt het alsof we een paar eeuwen terug de tijd in zijn gelopen.     

Achter hen zien we de kuddes, familieleden drijven de dieren fluitend en schreeuwend over de laatste resten sneeuw in een landschap als een levende ansichtkaart. Daar staan we dan,  met onze fris gewassen sokken en Ray-Ban zonnebril, oog in oog met de Bakthiaris. Wij voelen ons ondertussen ook nomaden dus je zou een soort herkenning verwachten, maar zelden voelde ik mij zo oncomfortabel westers, met mijn hippe schoenen en kekke petje. We vragen gebarend of Jamie een ezel mag aaien als excuus om dichterbij te komen, maar de man schrikt terug als een wild dier dat te snel wordt benaderd. Mijn telefoon brandt in mijn broekzak, ik wil foto’s maken van dit unieke moment maar het voelt ongepast. We doen nog een laatste poging om contact te leggen, maar dit cultuurverschil is onoverbrugbaar groot. Bedremmeld en extatisch lopen we bij hen vandaan. We knijpen in elkaars hand en kijken elkaar ongelovig aan. 

‘s Avonds slapen we hoog in de bergen. In de verte kunnen we een andere stam zien, we horen de belletjes van de dieren tinkelen. Wanneer we Jamie in bed leggen nemen we de dag door. Geen enkele notie heeft hij genomen van de bijzondere ontmoeting. Maar het was wel een leuke dag: ‘Ik heb een vlindertie gezien, en een kevertie, en mierties.’ Kijk eens aan. Het was écht een bijzondere dag.