Hulpeloze exoten

De bus staat op een parkeerterrein in Khoy, Iran. Het is donker en we zitten binnen. Buiten regent het. We brengen de situatie in kaart. We hebben geen kenteken, dus we rijden onverzekerd rond in een in niet-bestaande auto. We kunnen niet meer bij onze bankrekening en hebben geen bruikbare cash, afgezien van wat kleingeld om een dag mee door te komen. We kunnen hier met zo goed als niemand communiceren en niets lezen. Bovendien werken onze telefoons niet, dus we kunnen geen informatie opzoeken en zijn onbereikbaar. We bestaan bijna niet meer, opgelost in een internationaal schemergebied waar herrie, stof en geiten de dienst uitmaken. 

En de aanloop naar de grens met Iran was al niet florissant. Het papierwerk om als persoon met eigen vervoer Iran in te komen was aanzienlijk maar geregeld, tot we op het laatste moment ontdekten dat een internationaal rijbewijs wel degelijk een vereiste is om te mogen rijden in Iran. Een document dat alléén te verkrijgen is door in hoogsteigen persoon in Nederland te zijn. Vervolgens testte Linda positief op covid, waar een negatieve test een vereiste is om de grens over te kunnen. Gaat deze uitdovende pandemie ons op het nippertje dan alsnog pootje haken met een wanhopige sliding? Worden we gevloerd ter hoogte van de Euraziatische achterlijn?

We besloten het nog een laatste kans te geven. Met hulp van de ANWB en familie weten we het rijbewijs in handen te krijgen zonder dat we beiden terug naar Nederland hoeven te vliegen. We doen er alles aan om de covid-testen die we een dag voor de grensovergang af laten nemen, negatief uit te laten vallen. Alles. En dat werpt z’n vruchten af, of er was helemaal geen covid, maar hoe dan ook: we konden gaan. Opgetogen reden we omhoog de bergen in, tot achter het laatste gras en de laatste herder met zijn kudde de grens verschijnt. De Turkse kant verliep soepel en zonder noemenswaardig oponthoud, maar de Iraanse kant was een hopeloze chaos. Veel mensen lopen en schreeuwen door elkaar, auto’s en busjes worden vol- en uitgeladen, en het verschil tussen officiële douaniers en fixers is niet te herkennen, waardoor we op goed geluk achter iemand aanrennen met onze documenten in de hand en kind op de arm. 

De twee uur die volgen vullen zich met onbegrip, mislukte vertalingen, papiertjes met aantekeningen, stempels, wandelingen naar nieuwe loketten, geüniformeerde mannen in de bus, Jamie die schreeuwt om aandacht, en heel veel ongeduld van onze kant. Uiteindelijk staat Linda, in al haar nederige vrouwelijkheid getooid met hoofddoek, in een klein hokje tegen vijftien mannen met overslaande stem te schreeuwen. Dertig ogen kijken haar vanuit overdadige gezichtsbeharing verbaasd aan, maar het werkt. We mogen door. Maar we zijn er nog niet. Niet echt.

Want nu zijn we hier in Khoy, 70 kilometer van de grens, en eigenlijk zitten we er doorheen, moe van de stress en onzekerheid van afgelopen week. We vragen ons af of dit het allemaal waard was. Het vooruitzicht van één of meerdere dagen van interactie met de uitvoerders van dit bureaucratische monster is deprimerend. Ik kwam laatst deze uitspraak van Martin Luther King tegen: “De ultieme maatstaf van de mens is niet waar hij staat op momenten van comfort en gemak, maar waar hij staat op momenten van uitdaging en controverse”. Nu wil ik niet beweren dat ik MLK iets te bewijzen heb, en hij zal het over iets groters hebben gehad dan een paar dagen tegenslag in een verder gelukzalige vakantie, maar het is toch een uitspraak waar een bepaalde uitdaging in ligt. Dus niet geheel vanwege deze woorden, maar wel indachtig, bedenken we hoe we ons uit deze miezerige vergetelheid gaan ontheffen.

Met frisse tegenzin melden we ons de volgende ochtend bij de douane, want we hebben dus een Iraans kenteken nodig. Vier personen komen er aan te pas om uit te leggen dat we naar het politiebureau moeten. Na kilometers door de stad te hebben gereden blijkt het adres verkeerd, een behulpzame man rijdt ons voor naar een bouwval ver buiten de stad. Hier krijgen we onmiddellijk te horen dat we naar de bank moeten voor een betaling. Samen met duizenden andere gepassioneerde coureurs banen we ons een weg terug richting het stadscentrum, we proberen tussen de zwarte roetwolken door te kijken om te voorkomen dat we een brommer of meloenverkoper omver rijden. Wederom is het adres verkeerd, we gaan lopend op zoek naar de juiste bank en vinden deze, uiteindelijk. Bezweet en gefrustreerd stap ik naar binnen, spontaan de AEX van de jaren zestig in. Donker fineer, bureaus met de telefoon van oma, faxen en printers met gaatjespapier, en heel veel drukke mannen. Het kost twee personen een uur en 5 velletjes doordrukpapier om de betaling van 10 euro te organiseren. Terug naar het politiebureau, ze kennen ons al, die vervelende buitenlanders met hun moeilijke vragen en gebrekkige Farsi. Maar ze gaan aan de slag, met stempels en opnieuw doordrukvellen en vingerafdrukken en eindeloos bladeren in paspoorten en documenten.  Aan het einde van de middag, als Jamie alle beschikbare filmpjes op de Ipad heeft gezien en Linda alleen nog maar terug naar Turkije wil, worden de kentekenplaten er op gezet.  

Die avond wisselen we geld. In ruil voor 500 Euro toucheren we een luttele 147 miljoen Rial, we verlaten de bazaar met een rugzak vol gebundelde biljetten. De volgende ochtend lukt het na enkele uren zowaar om simkaarten te bemachtigen en succesvol te activeren. We zijn legaal, we hebben een zak met geld, en we hebben bruikbare telefoons: nu zijn we er écht. Wat geheel niet onze verdienste is, want wat ik hierboven niet vermeld is dat we continu worden bijgestaan door behulpzame Iraniërs die onbaatzuchtig hun tijd vrijmaken om ons de weg te wijzen in deze bergachtige uithoek van het land. Ze lijken zelf ook niet enthousiast over de manier waarop we worden behandeld. Zonder hun vertalingen, ritjes achterop de brommer, adviezen en uitgeleende telefoons was het absoluut onmogelijk voor ons geweest. 

Die avond eten we in een klein restaurantje. Net als alle andere Iraniërs die we hebben gesproken is de eigenaar overmatig enthousiast over onze aanwezigheid. Met veel interesse stelt hij vragen over het leven in Nederland: de Iraniërs zelf hebben vrijwel geen kans om te reizen, ze hebben beperkt toegang tot feitelijke informatie over het leven buiten Iran, en in deze stad komen weinig toeristen. Hij nodigt ons uit voor een bed en douche bij hem thuis, maar we slaan af. Of hij dan het eten cadeau mag geven? Ook niet. Wanneer we een pizza naar binnen schrokken stopt de muziek, waarna André Hazes junior plotseling door het restaurant schalt. Hij wilde toch íets doen voor die drie hulpeloze exoten. Niet eerder voelden we ons zo vereerd en verward tegelijkertijd. We luisteren naar de tekst. Oh ja, daar ging het allemaal om. Goed dat we er even aan worden herinnerd. Martin Luther King, dank voor de inspiratie. We gaan nu door met een tekst van een Nederlandse filosoof: “Leef! Alsof het je laatste dag is! Leef! Alsof de morgen niet bestahahahaat!” We zingen mee, handjes in de lucht. En dat zonder bier.