Zweven en onderdompelen

De vallei vult zich met steeds meer vlammen. Kleine vuurtjes lijken het, met de rode gloed van de ballon erboven. Tegen de zwartblauwe lucht zweven de eersten al naar boven. Jamie eet een koekje, hij trilt van de kou. Het is half zes ‘s ochtends, we zoeken de ballon van mama. Hele trossen komen nu omhoog terwijl de horizon rood kleurt, in stilte zwevend boven de onwerkelijke rotsformaties van Cappadocië. Als de zon boven de bergen uitkomt worden de kleuren zichtbaar, als een schilderij dat door een onzichtbare hand wordt ingekleurd. Honderden ballonnen in alle kleuren van de regenboog sieren de lucht om ons heen, als een onwerkelijke droom waar je niet uit wilt ontwaken. De wereld viert een feestje en hangt de versiering alvast op, en hoe leuk - we zijn uitgenodigd! Lin in de lucht, ik in de zevende hemel, en Jamie - die krijgt nog een koekje om de teleurstelling te verwerken, want mama zien we niet.

We rijden verder naar het zuidoosten, over kale hoogvlaktes en besneeuwde bergpassen, en komen terecht op de steppes van Tweestromenland, het gebied tussen de Tigris en de Eufraat dat ooit Mesopotamië heette. Hier staat de wieg van de moderne tijd, een gebied waar de grond zo vruchtbaar is dat hier de eerste landbouw plaatsvond. Dwars door velden vol tarwe, pistache en tabak rijden we Gaziantep binnen, een stad dat bekend staat om koperwaar, tapijten, sandalen en, met name, eten. En dat is wat we doen, twee dagen lang. Met de onvolprezen Luca, William en Febe als culinaire gidsen struinen we door de stad op zoek naar gerechten die je nergens anders ter wereld vindt: zoete katmer, een pittige soep genaamd beyran, alinazik kebab met aubergineyoghurt, çig köfte en een koffie van pistache genaamd menengiç. Het zijn unieke variaties op klassieke Turkse gerechten, en mede om deze reden heeft UNESCO de keuken van de stad op de werelderfgoedlijst gezet.  

Daarna stoppen we in Sanliurfa, een eeuwenoude plaats waar aartsvader Abraham geboren zou zijn. In één van de oudste bazaars ter wereld worden schoenen gerepareerd met antieke naaimachines, met een smidshamer wordt metaal bewerkt en kinderbedjes worden vervaardigd met schaaf en vijl. Groente hangt te drogen boven piramides van kruiden, mannen schreeuwen terwijl ze rondlopen met zakken koopwaar. Midden in de bazaar vinden we de Gumrük Han, een kleine oase onder druivenranken. We drinken çay uit rubensvormige glaasjes en kijken naar de mannen om ons heen. Velen oud, allen besnord. In kleine groepjes discussiëren ze levendig, in hun hand de tasbih, het gebedssnoer. Ze dragen grijze en groene pofbroeken, en op hun hoofd de keffiyeh, een hoofddoek die over de nek naar beneden loopt.  

Later die middag dalen we af richting de Eufraat, in een groene vallei waar de blauwe levensader meandert tussen gespleten rotswanden. Rijdend door vervallen boerendorpen zwaaien kinderen ons vrolijk toe en jagen koeien en kippen voor de bus weg. Velden vol boterbloemen en klaprozen, boeren irrigeren hun land vanuit klaterende riviertjes. Hoog boven het water parkeren we, naast een kleine waterval waarlangs we naar beneden kunnen lopen. De zon schijnt ongenadig. We duiken in de Eufraat, voor het eerst in maanden is het water niet koud maar weldadig. Een boot vaart langs, een man schreeuwt ‘welcome people!’, zijn woorden weerklinken tegen de rotswanden en echoën van alle kanten naar ons terug. We dompelen ons onder in het water en zijn woorden. Uiteindelijk afgekoeld sta ik mij af te drogen en kijk om me heen. Voor een moment voel ik me verloren in de onbekende grootsheid van dit alles. Zo wonderschoon, ruig, en toch vriendelijk gemaakt door de mensen die we ontmoeten: ik krijg er vlinders van in mijn buik. Dit land heeft geen ballonnen nodig om je naar grote hoogte te tillen.