Wintersport

Mayrhofen, winter 1989. Ik sta met mijn zusje in een volle lift, we hebben onze ouders beneden gedag gezegd. Met gebogen knieën hangen we onwennig in onze skischoenen. Om ons heen zien we benen, ski’s en skistokken, het is benauwd en vochtig. Mensen praten in talen die we niet verstaan. Boven aangekomen lopen we balancerend op zwart rubber matten de sneeuw en mist in. We volgen de man in het rode pak, onze skileraar. Hij maakt duidelijk dat mijn zusje met een ander groepje mee gaat. Uit een soort verantwoordelijkheidsgevoel wil ik zeggen dat we liever bij elkaar blijven, maar ik kan mij niet verstaanbaar maken. Met een bontgekleurd groepje kinderen glijd ik in pflug door een koude, witte wereld. Halverwege de ochtend krijgen we een druipende bratwurst en schuimige thee in een houten blokhut. Ik zoek in de drukte naar mijn zusje of desnoods mijn ouders, maar ik blijf alleen zitten met mijn worst tot we weer naar buiten gaan.

Afgelopen week stond ik weer in een skilift, maar in tegenstelling tot de onbestemde eenzaamheid van toen was er nu slechts ongeduldig enthousiasme. Zwevend tussen de vers geprepareerde pistes en een blauwe lucht kon ik niet wachten om naar beneden te suizen. Boven stappen we samen de knerpende sneeuw in, we zijn vanochtend vroeg vertrokken en staan nu als eersten boven. Een lege piste voor ons, ver daaronder zien we Granada liggen in de ochtendzon. Handschoenen aan, zonnebril op, stokjes in de hand en vliegen maar. Misschien is het de maagdelijkheid van de sneeuw, de snelheid van de afdaling, of het comfort waarmee je midden in de winter kilometershoge bergen op- en af kunt gaan, maar wintersporten heeft iets magisch. 

Deze magie wordt mede mogelijk gemaakt door mijn ouders, die een dagje op Jamie passen. We huren met elkaar een huisje in Salares, een net zo prachtig als klein bergdorpje aan de voet van de Sierra Nevada. We brengen een week met elkaar door naast de houtkachel of het zwembad - afhankelijk van het weer, tijdstip van de dag en de persoon. Mijn vader is een beweeglijk man en is bij geen van beide te vinden, tenzij de haard moet worden gevuld of het zwembad gereinigd. We hebben elkaar een tijdje niet gezien, maar dat rusteloze karakter herken ik weer in mijzelf. Men (of in ieder geval, Stef Bos) zegt dat je meer op je ouders gaat lijken met het verstrijken van de tijd, en daar lijkt geen ontkomen aan. Misschien herhaalt de geschiedenis zich niet omdat het gewoon zo is, maar omdat constant dezelfde personen opnieuw deelnemen.

Na een paar uur stoppen we bij een terrasje en bestellen chocolademelk met churros. Ik denk aan die ochtend in Mayrhofen. Waarschijnlijk heb ik mijzelf toen, eenzaam zittend met mijn bratwurst, beloofd dat ik mijn eigen kinderen nooit alleen een berg op zou sturen. Maar nu ben ik dankbaar voor het feit dat mijn ouders dat hebben gedaan. Want terwijl zij zich vermaakten met vrienden, zwarte pistes en Jägerthee, maakte ik al ploeterend kennis met het bevrijdende gevoel om van een berg af te skiën. Dus van die belofte kom ik terug: met plezier zal ik Jamie over een paar jaar uitzwaaien terwijl hij op een mistige ochtend in de sneeuw verdwijnt. Wij zullen ons dan noodgedwongen zelf moeten vermaken. Alles voor zijn bestwil, natuurlijk: die magie komt niet vanzelf.