Top

Al lopend over het strand trof ik een naakte man aan. Dit is in Spanje niet ongewoon, ze zijn hier dol op de nudistiek. Ik ben er echter zelden op voorbereid. In dit geval liep ik over het Playa de los Genoveses, een fraai strand van een kilometer lang dat in een halfronde boog tussen de bergen ligt. Op het strand liggen grote rotsen waar je al slipperend langs de branding om- of overheen kunt lopen. In de luwte van zo’n rots had deze man zich verschanst, en terwijl ik nietsvermoedend om de hoek kwam lopen keek ik zomaar naar een piemel op een bedje van Spaans schaamhaar. 

Het is ontegenzeggelijk waar dat je je meer één voelt met de natuur zonder zwemkleding. Ondanks mijn Victoriaanse houding aangaande de naakte mens heb ik het wel eens geprobeerd. Maar in dit geval loop ik heerlijk te genieten van diezelfde natuur, zie vervolgens deze met louter zonnebril getooide Spanjool, en merk bij mijzelf dat dit geen bijdrage levert maar afbreuk doet aan mijn beleving van diezelfde natuur - hoewel al dat naakte vlees wel iets wegheeft van aangespoeld zeeleven. 

Goed. Als dit onderdeel is van de Spaanse cultuur en ik het daar moeilijk mee heb dan moet ik dat natuurlijk gewoon accepteren. Of...we rijden naar de besneeuwde pieken van de Sierra Nevada! Als daar nog iemand al nakende rondloopt dan geef ik mij gewonnen en doe ik gewoon mee: when in Rome, do as the Romans do, zeggen ze hier altijd in Spanje. Dus vol goede zin begeven wij ons in de richting van het massief, dat de op één na hoogste van Europa is en de hoogste weg van het continent bevat, naar de top van de Pico de Veleta. Een beklimming die nooit in de Vuelta is opgenomen omdat deze te hoog en te zwaar zou zijn: 35 kilometer, 2500 hoogtemeters, eindigend op 3400 meter. Dát willen we meemaken.

Omdat Jamie niet mee wil -hij wil weer met Duplo spelen- blijft Lin bij hem en maak ik mij in alle vroegte klaar voor de klim. Bidons gevuld, broodjes en repen stop ik in mijn achterzakken. Laatste keer banden checken en dan de weg op. De zon is op maar de mensen nog niet, het is rustig op de weg. Ik steek de rivier over tussen de herfstige loofbomen, en fiets omhoog. Het gekraai van hanen en geblaf van honden uit het dorp beneden sterft langzaam weg, de aangevroren dauw knerpt onder mijn banden. 

Loofbomen worden dennen, eekhoorns springen in de bomen. De zon komt over de pieken en geeft de condenswolkjes uit mijn mond een gele gloed. Ik heb ritme gevonden, peddel omhoog. Alleen ik en de berg nu, begeleid door mijn ademhaling. Het is de fase van de beklimming dat de benen nog goed voelen, de top bereikbaar. Boven de boomgrens, de hoogste pieken worden langzaam zichtbaar. De hemel blauw als een zwembad, de lucht tintelend fris. Is er iets mooiers dan dit, vraag ik mij af terwijl steenbokken voor mij langs over de weg springen. Maar die euforie is van korte duur. 

Slechts op 2000 meter, nog 1500 hoogtemeters te gaan. Even eten, water vullen bij een stroompje, en door. Een zeurende pijn in mijn benen bij het opstarten. Ik kom door een bocht en zie dat er achter de bergen, hogere bergen liggen. Verdomme, veel verder dan ik dacht. Het gele gras verdwijnt nu ook en maakt plaats voor roodbruine rotsen. Niets of niemand meer hier. Hoe hoog zit ik, 2900 meter? De wind trekt aan, de kou maakt mijn lippen tot stugge elastiekjes. Steeds weer hetzelfde liedje in mijn hoofd, gek word ik er van. Pijn in mijn benen, mijn billen, mijn schouders. Bidons bijna leeg, nergens water. Ik zak met mijn knieën in de sneeuw en probeer de bidons vol te scheppen, maar mijn vingers zijn stijf en gevoelloos van de kou.

Ik twijfel of ik verder moet. Nog 3 kilometer. Toch naar de volgende bocht. Mijn hoofd is licht aan het worden, ik prop nog een reep naar binnen. Melkzuur in mijn benen en een rare pijn in mijn maag. Wat als ik een lekke band krijg, of kramp, of - doorgaan, toch, al zo ver gekomen. De weg is niet meer geasfalteerd, alleen gravel, stenen, kuilen en sneeuw. Ik val van mijn fiets, zie de bewolking in vlagen over de toppen vliegen. Geen mist nu, mag niet, dan vind ik de weg niet meer terug. Ik kan niet meer. Lopen dan maar. Strompelend kom ik boven, koud tot op het bot maar niet voelbaar door de adrenaline. Gierend van de hormonen zou ik al mijn kleren wel van het lijf willen rukken en het uit willen schreeuwen van blijdschap, daar boven de wolken. Lekker één met de natuur.