Italië

Op weg naar Kaapstad reed ik een jaar of 10 terug met vriend Evert op de motor door Italië, van noord naar zuid. Bij het Comomeer begon het te regenen, en het stopte niet tot we het land verlieten in Brindisi. Een helletocht was het. Omdat het met bakken uit de hemel kwam was alles verlaten, kleurloos en treurig, en we zagen dus geen enkele reden om iets toeristisch te ondernemen. Vijf dagen lang hebben we op slechte Italiaanse snelwegen door een grijzige natte waas gereden, nekspieren aangespannen om ons hoofd recht te houden in de windhozen veroorzaakt door vrachtwagens die we passeerden. Iedere twee uur stopten we om ons vizier te ontwasemen, handschoenen uit te wringen en ijzig trillende vingers op te warmen aan minuscule espresso’s. De enige stad waar we stopten was Sienna, omdat ik door Toscane reed met een enorme witte rookpluim, alsof mijn motor een nieuwe paus had uitgekozen. Ik ken de binnenstad nog steeds niet, maar mocht je in die buurt zoeken naar een goede mecanicien: ik ken er een. Als afscheidscadeau werd ik tijdens de laatste nacht in mijn tentje door honderden muggen in mijn gezicht gestoken: ik had een ritsje open laten staan. Met een gezicht als een framboos stapte ik op de ferry, niet van plan ooit nog terug te keren.

Die belofte had ik mijzelf 10 jaar dáárvoor ook al gedaan, toen ik huilend op bed lag nadat mijn Italiaanse vriendinnetje me had belazerd. En nu ben ik er dus weer, alsof Italië en ik het iedere 10 jaar opnieuw proberen in de hoop dat het tóch echte liefde blijkt. Desondanks liggen de verwachtingen door ervaringen uit het verleden niet al te hoog.

Maar wanneer de zon schijnt, en je bij aankomst wordt verwelkomd door vrienden en je eigen ouders, besef je dat Italië meer is dan tankstations en akelige vrouwen. In een schitterend huis met uitzicht op de heuvels van Le Marche genieten we 2 dagen van goed gezelschap, de luxe van een eigen kamer en een introductie in het beheer van olijfbomen en wijngaarden. 

Voorzien van nieuwe energie en een pot pindakaas rijden we met mijn ouders richting Toscane, waar we Italië beleven zoals het bedoeld is: bochtige gravelweggetjes met strak opgelijnde cipressen, wijngaarden vol druiven, en dorpjes uitgestrooid op de toppen van heuvels als chocoladesaus over een dame blanche. Jamie heeft geen benul van de plaats waar hij is, want er is Duplo en oma en opa: meer is er niet nodig in een mensenleven dat slechts 2 lentes telt. Ik weet niet wat een mensenleven van 40 lentes allemaal nodig heeft, maar ik heb momenteel sterk de indruk dat romige tiramisu’s, zachte rode wijnen en met lepel geroerde gorgonzola’s er deel van uitmaken. 

De laatste gezamenlijke avond parkeren we in een olijfgaard. Die nacht onweert het zoals ik zelden heb meegemaakt. Furieus krakende knallen, zonder ritme opgediend en begeleid door lichtflitsen die er continu en overal zijn. Striemende regen klettert op het dak van de bus, terwijl ik mijzelf afvraag wat dit land mij probeert duidelijk te maken. De volgende ochtend nemen we afscheid. Ik loop met Jamie achter opa en oma aan terwijl ze wegrijden. Hij wil achter ze aan rennen, roept ‘nee, nee’ tot ze uit het zicht zijn, en begint dan onbedaarlijk te huilen. Tranen stromen over zijn wangen, Linda kijkt me met vochtige ogen aan. Het regent in Italië. Toch weer.