Een skilift in Frankrijk, winter 2005. We kijken naar een skiër die zichzelf lanceert vanaf een hoge schans. ‘Heel vet als je dat durft’ zeg ik tegen Edwin. Hij kijkt me fronsend aan. ‘Durf je dat niet dan? Gewoon gaan. Ik doe het wel’. Een paar minuten later staan we voor de schans. Edwin glijdt naar beneden, maakt vaart en springt. Ik zie hem achter de schans verdwijnen, waarna zijn muts en één ski nog even boven de schans uitkomen. Ik ski behoedzaam om de schans heen naar Edwin toe. We rapen zijn spullen bij elkaar. ‘Foutje. We gaan nog een keer’ zegt hij.
In de jaren die volgden hebben we talloze malen hetzelfde ritueel herhaald in andere vormen. Liftend door Amerika, lopend over gletsjers in Pakistan, rijdend op een ijsvlakte in Siberië: een lange lijst van kroegpraat en stoerdoenerij die werkelijkheid werd. Niet altijd zonder risico, maar verzekerd van chaos en plezier. Edwin in de rol van aanjager, doof voor problemen of bezwaren. We richtten samen met Evert een clubje op dat actief ten strijde trok tegen de teloorgang van jeugdige onbezonnenheid. Wij zouden ons niet gezapig naar het graf werken! We organiseerden liftwedstrijden, winterbarbecues, kochten een oude caravan en trokken al poffertjes verkopend door Europa. Je bent volwassen wanneer je beslissingen neemt op basis van de de factor ‘verstandig’ in plaats van de factor ‘plezier’. Dat kantelpunt hebben we nog lang uit weten te stellen.
Ondertussen is het 2021 en woont Edwin al talloze jaren in Boedapest, waar hij met vriendin en kind een bestaan heeft opgebouwd. Toevallig ook een stad die de ouders van Linda graag nog willen zien, dus we ontmoeten elkaar daar en verblijven een week met hen in een appartement. Wij klussen aan de bus, doen de was en genieten van de vrije momenten die de aanwezigheid van opa en oma oplevert. Jamie op zijn beurt geniet van alle aandacht en ijsjes die op afroep beschikbaar zijn door de aanwezigheid van zijn grootouders. Een liefdevol weerzien in een stad die, ook na meerdere malen bezoek, blijft imponeren. Wanneer ik ‘s ochtends langs de Donau loop en de enorme stad op straat tot leven zie komen besef ik mij dat ik een dergelijke stap - emigreren en opnieuw beginnen - niet zou durven.
Edwin en vriendin hebben een buitenhuis bij een meertje, waar we hen zullen ontmoeten voor een barbecue. We rijden met z’n allen een half uurtje naar het zuiden door het Hongaarse platteland. Edwin ontvangt ons bij de poort. ‘Je mag hier overal plassen!’ zegt hij met een weids gebaar richting de tuin rondom het vervallen huis. We lopen door een jungle aan druivenranken, naaldbomen en metershoog onkruid. Edwin vertelt over de plannen voor een voetbalveld, zonneterras, jacuzzi en een boomhut voor zijn zoon Jelle. Ik krijg het gevoel dat ik ook heb bij het kijken van het programma ‘Ik Vertrek’: een tweestrijd tussen en waardering voor zoveel doorzettingsvermogen, en onbegrip voor de roekeloosheid van het project. Maar in dit geval ook een beetje afgunst. Pratend met Ed besef ik me dat hij het clubje gewoon heeft doorgezet, terwijl ik ben afgehaakt. Waar ik bezwaren ben gaan zien, verstandig wil zijn en er voor zorg dat er een vangnet hangt voor ik spring, is hij nog altijd de vleesgeworden Nike-slogan: Just do it. En net als in ‘Ik Vertrek’ levert dat vaak wat op, en komt het altijd goed.
Het is lunchtijd, de eerste biertjes worden geopend. Jelle en Jamie spelen in de zandbak, opa staat te plassen in de waterput, het vuur gaat aan voor een Hongaarse goulash. Edwin stelt voor om pannenkoeken te bakken. We maken beslag en pakken allebei een eigen pannetje om te bakken. Ik draai mijn pannenkoekjes om met een spatel. ‘Kan je ze niet gewoon omgooien?’ vraagt Ed. ‘Wacht, ik doe het wel ff voor…!’
Geen spat veranderd, deze iconische lefgozer.