Cat city

In de States hebben ze benamingen voor plaatsen die de meeste mensen in eerste instantie leuk vinden -of juist niet- gebaseerd op het eerste contact met je nieuwe huisdier. New York is bijvoorbeeld een ‘dog city’: een stad die je kwispelend tegemoet komt waardoor je zelf direct enthousiast raakt. Chicago (veel hoogbouw, weinig gezellige wijken, het waait altijd) daarentegen is een ‘cat city’: de liefde moet groeien, de stad moet veroverd worden. Amsterdam zou je dus een dog city kunnen noemen: trapgeveltjes, steegjes, grachten en terrasjes - what’s not to love? Rotterdam is meer de cat city: aanvankelijk krijg je alleen de anus onder een opgetrokken staart, maar na wat betere verkenning blijkt er een veel mooiere kant aan te zitten dan gedacht.

Van Estland hadden wij een ‘cat city’ - verwachting, maar niets bleek minder waar: de haven van hoofdstad Tallinn binnenvarend kwam Estland op ons af als een puppy in een manie, kwijlend van enthousiasme. Stomverbaasd liepen we door het oude centrum van Tallinn, wat er uit ziet als Parijs zoals je denkt dat het is voordat je er daadwerkelijk geweest bent: dezelfde romantiek en adembenemende gebouwen, maar dan zonder nukkige obers met bezwete overhemden, overvolle bistro's en besmeurde toiletten. Gewoon minder Frans eigenlijk.

Minder Frans is ook de keuken, die -nu we in de voormalige Sovjetunie zijn beland- meer trekjes van het Russische dieet krijgt, gebaseerd op de ‘3 V’s’: Veel, Vet en Varken. Jamie krijgt - zoals wellicht bekend- alleen wat wij meenemen dus heeft hier geen last of weet van. Om een voor ons onbekende reden roept hij, telkens wanneer hij in zijn rijst met groentecurry een kikkererwt vindt, heel hard met volle mond ‘hallo bitterbal!’. Hij heeft blijkbaar het idee dat hij regelmatig in een Nederlands cafetaria zit, wat ik een jaloersmakende gedachte vind.

Verder roept Estland weinig verlangens naar Nederland op, het is goed toeven in de bossen, moerasdelta’s en stranden. Heel veel meer is er ook niet: het land is iets groter dan Nederland maar telt slechts 1,2 miljoen inwoners, waardoor we alle ruimte hebben om in nationale parken en op campings naar de fijnste plekjes te zoeken. Op het platteland worden kleine boerderijen met keurig aangelegde tuintjes omgeven door graanvelden met opvallend veel ooievaars.  

We verlaten het land via een gravelweg, met kuilen en ‘wasborden’, ribbels in het onverharde wegdek waardoor het lijkt alsof je met je auto op een trilplaat staat. Dit rijdt oncomfortabel, mede door een rammelende besteklade en een huilend kind, maar dit doet geen afbreuk aan het gevoel dat we nu echt begonnen zijn met een nieuw, onbekend en daardoor spannend deel van de reis: terwijl de weg slechter wordt en de vorken lepeltje-lepeltje met de messen proberen te liggen, passeren we de grens met Letland. Wat wél afbreuk aan onze feestelijke stemming doet is de steen die, opgegooid door een passerende vrachtwagen, op de voorruit belandt en een ster ter grootte van een tennisbal veroorzaakt. Breuken in het glas meanderen als kleine riviertjes vanaf de ster over de ruit. We minderen vaart en kijken samen beteuterd naar het raam voor ons. Daarachter ligt Letland, met ongetwijfeld mooie kanten - maar voorlopig zien wij alleen het sterretje. Cat city, kan niet anders.