Kind in de stad

Ik steek het Vasteland over naar het Scheepvaartkwartier, links is de Zalmtoren in aanbouw. De zon springt achter de toren vandaan wanneer we het Westelijk Handelsterrein langs fietsen, warm in ons gezicht. Een lenteochtend eind maart. Ik leun naar voren en leg mijn wang tegen de zijne, zodat ik vanuit zijn positie naar de wereld om ons heen kan kijken.

 

Zijn hand wijst naar alles wat hem opvalt, en hij zegt woorden die hij associeert met de dingen die hij ziet. ‘Tatudadu’ bij sirenes en flitsende lampjes van bouwverkeer, ‘buusss’ bij een langsrijdende tram, en iedere hijskraan en hoogwerker is ‘klaan’. We fietsen langs de Veerhaven, ik koop een koffie in karton en we stoppen bij de Westerkade om bootjes te kijken op de rivier. Een watertaxi scheert over de glinsterende golven.

 

Wanneer ik op vakantie ben maak ik foto’s van alles wat ik mooi vind: ik wil het héle gebied zien, ben benieuwd wat er achter de volgende bocht schuilgaat en schiet plaatjes met mijn camera als semi-automatisch wapen tegen mijn eigen, gebrekkige geheugen. Dezelfde gretigheid herken ik bij hem terwijl we Rotterdam ontdekken. Iedere auto, trein, vrachtwagen en veegmachine is een klein wonder. Iedere hardloper, junk en glazenwasser het nastaren waard. Er is een eerste keer voor alles en al fietsend pakt hij er talloze mee: foto’s voor een jeugdalbum met een landschap dat alleen in zijn hoofd bestaat.

 

Gretig geniet ik met hem mee. Hij leert me deze ochtend dat zien en horen wat er om je heen gebeurt je volle aandacht verdient. Niet uit voorzorg, angst of omdat je nu eenmaal een ticket naar die plek hebt geboekt, maar omdat het je de mogelijkheid geeft om ten volle te genieten van al het moois dat de wereld je op dat moment te bieden heeft. Iedere dag opnieuw.

 

Op de terugweg stoppen we op de Coolsingel en kijken naar een graafmachine die zand verplaatst. Met de verwondering van een kind, voor het eerst in de stad.