Olifanten

Geluk zit in de kleine dingen, maar desondanks gingen we op zoek naar olifanten. In een enkel nationaal park lopen ze buiten het bereik van kindvriendelijke wandelroutes nog vrij rond, en de rest leeft in opvangcentra, waarvan wij er een met grote zorg uitkozen. Hier zouden de dieren vrijelijk rondstruinen in een groot gebied, en er was géén mogelijkheid om op ze te zitten of te badderen: een stressvrije omgeving voor de beesten, een verantwoord uitje voor ons. Het lijkt een nobel streven, maar gezien ons voornemen om bij thuiskomst een abonnement op de dierentuin te nemen, uitermate hypocriet. Op vakantie moet het allemaal natuurlijk en diervriendelijk, maar thuis gaan we ter viering van een kinderfeestje kijken naar tropische dieren die gekooid staan te vernikkelen in de Hollandse vrieskou. 

Die dubbele moraal is de meeste toeristen niet vreemd. Het is bon ton om geurend naar dagcrème van de Rituals te zeggen dat ‘al die palmolieplantages wel zonde zijn van de ongerepte jungle’. En jezelf hardop af te vragen waarom er zo veel mijnen en kolencentrales langs de kust staan terwijl je een nikkelhoudende laptop, telefoon en powerbank in je koffer hebt zitten. Of, een aantal dagen na aankomst met het vliegtuig, de lokale vissers in hun houten bootjes kwalijk te nemen dat het koraal er leeg en kleurloos bij ligt. Die diepgewortelde imperialistische arrogantie van de Europeanen komt lelijk naar boven drijven wanneer we vanuit ons socio-economische hemelrijk neerdalen in de landen die we sinds jaar en dag koloniseren en uitbuiten. Vanuit een vrijwel volledig ontbost continent vliegen we naar een ver land, en vindt er een spontane transformatie naar deugdzame natuurliefhebbers plaats. Met een van iedere realiteitszin gespeende verwaandheid verwachten we schone stranden, regenboogkleurig koraal en onaangetaste wildernis, en wanneer dit niet zo is presteren we het ook nog om teleurgesteld te zijn. Alsof je het hele jaar in je eigen achtertuin aan het schijten bent, en vervolgens op een mooie zomerdag in de zon gaat liggen en verwachten dat je de poeplucht niet ruikt. 

Wij hebben ons bezoedelde karma laatst proberen op te poetsen door samen met andere vrijwilligers een strand op te ruimen, maar het was een onthutsende bezigheid. Terwijl we puinzakken volgooiden kwam nieuwe troep het strand op spoelen, ons werk zou met een getij of twee ongedaan zijn gemaakt. Het enige concrete resultaat was bewustwording van het feit dat het echt héél erg is, maar met bewustwording kunnen we ondertussen de wereldzeeën wel dempen, en daar wordt de situatie zéker niet beter van. Niets doen is echter ook geen optie, dus wat rest is proberen de nevenschade van ons hedonistische leven te minimaliseren met halfbakken schijnoplossingen als houten tandenborstels en regenwoudvriendelijke fruithagel, en dus een bescheiden investering in een diervriendelijk opvangcentrum.

Ze leven daar in echte jungle, met van die tarzanlianen en mistflarden tussen de heuvels. Fluisterend sluipen we door het bos, want al deze olifanten zijn getraumatiseerd na een half leven van gesleep met omgehakte bomen ten behoeve van onze teakhouten dressoirs en winterharde buitenkeukens. In de schaduw van het bladerdak is de lucht zwaar, het groen hangt druipend en dreigend om ons heen. Vlinders dansen voor ons uit, helblauw als een wolkeloze winterdag. Onzichtbare ogen volgen ons, overal is gepiep, gefluit en geroep: de levenslust van het regenwoud. We zien makaken en een neushoornvogel, maar de olifant houdt zich schuil, temeer Jamie bij ieder spinnetje, slak en naamloos insect opgetogen staat te schreeuwen. Uiteindelijk horen we geritsel, en tussen de bomen staat daar zo’n prehistorische kolos, in alle rust takken te breken en te zwiepen met haar staart. Het is een oude moeder, haar dochter (ook al decennia oud) komt vanuit het bos aanwandelen om poolshoogte te nemen. De gids vertelt ons dat moeder en dochter, ondanks diverse keren apart te werk te zijn gesteld, altijd onafscheidelijk zijn geweest. Nu konden ze tot hun dood bij elkaar blijven, en dat deden ze dan ook. Ze staan naast elkaar, verwikkeld in een geluidloze conversatie. Grote bruine ogen onder lange wimpers staren ons aan, en wij kijken terug: een kort moment opgeslokt door het oog van de natuur, en even voelt het alsof we er nog daadwerkelijk deel van uitmaken, in al haar grootsheid. Zelfs Jamie is er stil van. 

Dat wil zeggen, tot hij, over in je eigen achtertuin schijten gesproken, de drollen van de olifanten ziet, en ook dáár zitten weer beestjes in. Gehurkt zit hij in zo’n bal te porren, zijn blonde lokken hangend in de poep. Vrij van overpeinzingen over de stand van de wereld praat hij tegen kevertjes en mieren, want geluk zit in de kleine dingen, dat hoef je zo’n kind dan weer niet uit te leggen.