Bangkok

Van alle verderfelijke dingen die je in het huidige tijdsgewricht als mens kunt doen is in een vliegtuig boven een stervende aarde gaan zitten wel het slechtste. Dit gegeven werd, waarschijnlijk onbedoeld, theatraal uitgebeeld door onze medepassagiers tijdens de nachtvlucht naar Bangkok. Een oude man hangt met open mond boven het gangpad. Er draait een film voor iemand die in een ogenschijnlijk dodelijke yogapose met het voorhoofd op een klaptafel ligt. Een bebrilde vrouw kwijlt op zo’n praktisch, opblaasbaar nekkussentje, een fleecedeken met twee jolige Hello Kitty-sloffen ligt te schokken op een stoel, en overal het geluid van reutelend ademhalen en gesnurk, af en toe onderbroken door het zuigende geluid van een doorgetrokken wc. Als zombies gleden we door de nacht, een postapocalyptisch horrorgezelschap dat wacht tot de laatste ‘plung-plong’ klinkt waarna iedereen spoorslags tot leven komt en zwijgend tegen elkaar aangedrukt wacht tot de deuren van de vliegende doodskist opengaan en, oh ironie,  de ‘stad der engelen’ zich aan hen openbaart. 

Die bijnaam is in onbruik geraakt sinds de stad bakermat is geworden van de backpackcultuur, genderfluïditeit en de klamme pingpongbal. Ik was er niet eerder geweest en had besloten om alles (niet écht alles, maar veel) over mij heen te laten komen, wat heeft geleid tot een vijf dagen durende zintuiglijke aanslag die ik ternauwernood heb overleefd. Het was al wennen toen we uit de taxi stapten. Na een rit in de airconditioning over vijfbaanswegen langs glanzende hoogbouw liepen we nu in een smalle straat aan de oever van de Menam. Zeulend met tassen en rugzakken vloog de hitte ons direct aan, ondanks de schaduw van de overhangende bedrading. Scooters en ondefinieerbare vervoermiddelen passeren links en rechts, vlagen rioollucht vermengen zich met de geur van verhitte oestersaus en pittige curry. We vinden ons hotel, gooien de spullen in de kamer en zijn na een duik in het zwembad klaar om ons onder te dompelen in deze nieuwe wereld.

Ondanks de schemering blijft een deken van warmte hangen in de stad, waar muziek uit de cafés klinkt en lampionnen in de bomen de straten versieren. Op Kao San Road is een luchtgevecht bezig tussen in rijen opgestelde dj’s die elkaar bestoken met beukende decibels. Gevilde babykrokodillen hangen naast spinnen en schorpioenen, en toeristen laten zich, liggend op roestige stretchers, gewillig kneden en oliën in een orgie van valse karaoke en knetterende tuktuks. In Chinatown bouwt de chaos zich op tot een hoogtepunt. Uit alle poriën van deze stad komt eten naar buiten, maar hier is werkelijk iedere vierkante meter in gebruik voor het bereiden en consumeren van zaken die de meeste mensen ter wereld niet beschouwen als voedsel, zoals haaienvinnen, vissenmaag en zwaluwspeeksel. Krukkige gasbranders en barbecues staan niet alleen op de stoep maar ook op straat, en overal waar geen auto’s rijden, zitten en lopen mensen te eten. We bemachtigen een vrij plekje en nemen plaats op verschraalde plastic stoelen aan een wiebelige tafel. Op basis van foto’s kiezen we een paar gerechten waarin we geen bavianenoog of olifantenslurf menen te herkennen, en worden verrast door wat we krijgen. Eten hier is, net als de stad, een zinnenprikkelende ervaring. 

Om Jamie niet tot waanzin te drijven zoeken we de volgende dag betrekkelijke rust binnen de tempels die zijn uitgestrooid over het centrum van de stad. Het boeddhistische epicentrum van Thailand wordt gevormd door Wat Phra Kaew, waar zich de Smaragdgroene Boeddha bevindt, het belangrijkste religieuze beeld voor de Thai. Dit beeld is slechts zestig centimeter hoog, maar waar het door omgeven wordt tart de verbeelding in al haar grootsheid. We zijn wat betreft godsdienstige overdaad toch redelijk door de wol geverfd, maar we hebben uren verbijsterd rondgelopen door het onwerkelijke bombast waarmee de doorgaans bescheiden boeddhisten zich hier presenteren. Gedetailleerde muurschilderingen voorzien van bladgoud, tientallen meters hoge torens van gestapeld keramiek, gelaagde daken met gouden ornamenten en prieëlen vol hangende bloemen en gemanicuurde bonsai. Het is als een sprookjeswereld die tot stand is gekomen na een succesvolle samenwerking tussen Michelangelo, Walt Disney en de hoofddecorateur van Intratuin. Het kwistige gebruik van dieren en fantasiewezens binnen het complex sprak ook Jamie erg tot de verbeelding, waardoor hij op zoek kon naar olifanten met benen, draken met vijf hoofden en zelfs clowns. Die laatste zijn eigenlijk ‘demonische bewaarders’, maar goed, deze hele onderneming is tot op heden een behoorlijk hallucinante ervaring, dus dat kon er ook nog wel bij. 

Gisteren verlieten we de stad, waar nog veel meer te beleven en te zien is, maar wetende dat we terugkomen: we willen alles meemaken in deze menselijke jungle. Althans - nog steeds niet écht alles. Maar veel.