Veertigduizend kilometer heeft de bus probleemloos gereden. We hebben er alles aan gedaan om hem kapot te krijgen, maar iedere dag kwamen we weer positief verrast tot de conclusie dat het niet was gelukt. Afgelopen week reden we weg uit de Ottomaanse invloedssfeer. De laatste autochtone minaretten verdwenen uit zicht terwijl we dwars door Alpen en Austro-Hongaarse bouwstijl onszelf een weg baanden naar Nederland, waar een nieuw deel van de reis begint. Wanneer we bij Maastricht de grens passeren geven we elkaar een high-five en bezingen de onverstoorbaarheid van onze oude ambulance. Maar wanneer we de snelweg verlaten en het appartement van Lin haar ouders in zicht is trappen we de koppeling krachteloos naar de grond: schakelen lukt niet meer. Met loeiende motor en ongelovige gezichten leggen we de laatste kilometers af in de tweede versnelling. Gestrand in het zicht van de haven. Het doet denken aan de Griekse boodschapper Phidippides, die het bericht van de overwinning vanuit Marathon zo snel naar Athene wilde overbrengen dat hij na tweeënveertig kilometer rennen ter plekke stierf.
Waar dit soort problemen in de meeste landen ter plekke worden opgelost door de neef van Youssouf of bij de gecombineerde garage / peulvruchten export / witgoedservice / kapsalon van Dimitri, moeten we in Nederland een volledige dag spenderen aan telefoontjes met de verzekering, garagebedrijven en sleepdiensten. Tussendoor halen we de kleding van de planken, trekken groente en fruit uit laden en proppen alles in grote tassen. Ik ontkoppel het gas, draai de hoofdschakelaar uit en laat de watertank leeglopen. De man van de bergingsdienst is er uiteindelijk, met zijn oranje hesje en rubberomrande handcomputer. Ik rijd de bus op de lepels van de sleepwagen. Met de voorwielen in het luchtledige en de alarmlichten aan kijken we het levenloze blik na waar we zestien maanden in hebben geleefd.
Het voelt abrupt en eenzaam. Ons driemanschap werd gecompleteerd door die blauwe doos, het leven gereduceerd tot een paar overzichtelijke kubieke meter essentiële bezittingen waarmee nieuwe plekken veroverd konden worden. Jamie’s thuis bovendien, getuige zijn opmerking nadat ik laatst terloops zei “kom, we lopen naar huis”, want “wij hebben geen huis papa, wij hebben een bus". Hij weet niet beter. Het is verrassend makkelijk gebleken om met een lampje, luifel en speelkleed op iedere willekeurige locatie een wereld te creëren die het midden houdt tussen huiselijkheid en avontuur. De laptop onder de sterren, het speelgoed in een karavanserai, een bakje muesli op een vulkaan: een vertrouwde cocon in een veranderend landschap. De afwezigheid van afspraken, agenda’s en afleiding betekent meer aandacht voor elkaar. Zoals alles een plek vond in de bus moesten wij ook leren onze plek te vinden in de nieuwe situatie, en ontstond een dynamiek met een vertrouwd ritme. Het was een klein leven in een grote wereld. Maar nu de bus met beslapen kussens en het woestijnzand nog aan de deurstijlen wordt afgevoerd is de symbiose verbroken en voelen we ons, ondanks de warme ontvangst, op een vreemd manier ontheemd.
Maar ach. Nostalgie is een vicieus klootzakje, want wie weemoedig door het leven gaat zal de waarde van momenten pas inzien als het herinneringen zijn geworden. Sommige mensen zien reizen als ontsnappen aan de werkelijkheid, maar de werkelijkheid is, dat het leven niet mag ontsnappen aan jou. Dus gaan we door, en vliegen deze week naar Thailand. De cocon is ontmanteld: een nieuw begin. Wat overblijft zijn drie rugzakjes.